Opstanding in het lichtkleed

02-01-2018 00:00

Wij leven in een lichaam. Als alles in orde is, geeft het ons gevoelens door van geluk en welbehagen. Als de processen ervan verstoord zijn, voelen we ons ziek. Wij hebben er vaak mee te doen. Ook op zieleniveau. Het laat ons in de wereld aanwezig zijn en geeft ons het gevoel dat wij er zijn. Wij gebruiken het om ons te presenteren, te benadrukken en te ontwikkelen. Het is derhalve geen wonder dat ons bewustzijn erdoor is gevormd. Als wij ‘ik’ tot onszelf zeggen, bedoelen wij in de regel degeen waartoe dit lichaam behoort. Omdat het onderworpen is aan de tijd, is het onderhevig aan slijtage en het zal uiteindelijk geheel verdwijnen.

Dat is bijzonder ongemakkelijk voor ons bewustzijn; het raakt erdoor in een crisis. Als aan ons wordt gevraagd of wij na er na het sterven nog zijn, worden we onzeker.

In het evangelie van Mattheus zegt Jezus: ‘Laat de doden de doden begraven’. Dat doet vreemd aan, als men bedenkt dat hij daarmee mensen bedoelt die leven in hun huidige lichaam. Voor ons lijken zij nog levend! Plato zegt in zijn dialoog ‘Gorgias’ hetzelfde: ‘Misschien zijn wij inderdaad dood. Want ik hoorde eens een van onze wijze mannen zeggen dat wij nu dood zijn en ons lichaam een graf is […] en onze ziel vergeleek hij met een bootje vol gaten, omdat zij nooit bevredigd kan worden... En in het evangelie van Filippus lezen we: ‘Een heiden sterft niet, omdat hij nooit zo geleefd heeft dat hij zou kunnen sterven’.

Zijn dit nog uitspraken die we door eigen ervaring kunnen bevestigen? Hebben wij al eens het gevoel gehad dat wij in ons lichaam eigenlijk dood zijn? Dat de steeds weer voorkomende ongelukken, de vele gebeurtenissen, die leiden tot de dood van de mens alleen maar aantonen dat de dood vanaf het begin in ons aanwezig is en dat ons leven geen juist leven kan zijn?

 

Aardse en hemelse lichamen

In de Bijbel staat dat Jezus is opgestaan. Dat gebeurde in een ander lichaam. Hierover zegt Paulus in de eerste brief aan de Korinthiërs: ‘God geeft er een lichaam aan, gelijk hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. Alle vlees is niet hetzelfde, maar dat van de mensen is anders dan dat van de beesten, en het vlees van de vogels weer anders dan dat van vissen. Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die van de aardse….’ Kor.15:38-40

Hierop afgaand vind de opstanding in een hemels lichaam plaats. Dat noemen wij ‘zielegewaad’. Het leeft werkelijk en heeft geen dood in zich. Het is duidelijk dat daarmee ook een andere bewustzijnstoestand is verbonden. In het evangelie van Filippus staat: ‘Het is noodzakelijk om in dit vlees op te staan, omdat alles daarin aanwezig is.’ En: ‘Niemand is in staat als hij naakt is de koning te naderen.’

De weg ‘naar de koning’ is de weg naar het goddelijke levensgebied, een ‘koninklijke’ toestand. Men kan daar niet ‘ongekleed’ naartoe gaan, niet zonder een lichaam. Waarom niet? Waarom hebben wij daar een lichaam nodig?

Zeggen de geschriften niet dat God zuivere geest zou zijn?

 

Bewustzijn van het hemelse

De vraag waarom, stipt het geheim van de schepping aan.

In de geschriften van veel mystici en gnostici lezen wij dat de universele geest zich door zijn schepsels bewust wordt van de eigen goddelijke volheid. Door hen begint hij aan het proces van de wording dat veel fasen doorloopt. Tijdens niveaus van bewustwording die samengaan met veranderingen, groeien de schepsels naar de oorspronkelijke godheid toe die in het onbeweeglijke zijn verblijft. Ieder van de bewustzijnsniveaus kent een daarbij horende lichamelijkheid. Want het bewustzijn gaat uit van een gestructureerd zijn, dat de spiegel is van het geestelijke aspect.

Het evangelie van Filippus roept op tot het vormen van een hemels lichaam. Wij kunnen ons hierdoor alleen aangesproken voelen als wij de heerschappij van de dood in deze wereld in alles wat leeft erkennen. Als wij bemerken hoe de worm de vrucht van binnen uit opvreet. Als wij de angst in de diepte vermoeden.

‘Er is wedergeboorte en een afbeelding van wedergeboorte,’ lezen wij. Wij als sterfelijke mensen zijn de weerspiegeling van het onsterfelijke.

‘Het is beslist nodig dat men door de afbeelding tot wedergeboorte komt. Maar wat is wedergeboorte en wat is haar afbeelding? Door de afbeelding wordt de opstanding bewerkstelligd.’ Hiermee wordt een relatie gelegd tussen onze toestand van zijn en die tot welke wij zijn geroepen.

In andere geschriften worden wij beelddragers genoemd. In het evangelie van Thomas wordt over een tweeling gesproken. Het is onze opdracht voor de andere, de oorspronkelijke, wiens vage afbeelding wij zijn, de opstanding mogelijk te maken. Dat kunnen wij omdat wij als afbeelding een bepaalde overeenkomst met de ander, de geestelijke tweeling hebben. De oorspronkelijke, de andere in ons, kan met behulp van onze structuur de weg vinden waarop hij zich kan ontwikkelen. Dat is het bijzondere aan het gnostieke christendom. Het gaat vooral om de opstanding.

‘Het is nodig dat we ons met de levende mens bekleden,’ lezen we in het evangelie van Filippus. Hetzelfde staat in de brief van Paulus aan de Efeziers: ‘[…] en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God is geschapen.’

Hiermee wordt op een reële mogelijkheid gewezen. Wij kunnen het grote gebeuren mogelijk maken. Het lijkt ons iets ongewoons toe, iets wat een ketterse indruk maakt. Wij zijn eraan gewend aan een project mee te werken, ook aan ons zelf kunnen wij werken. Wij kunnen ons gedrag veranderen. Maar onze opstanding? Is dat geen zelfoverschatting? Is dat niet iets wat ‘verboden’ is? In de gnostieke geschriften en ook in veel uitspraken in het Nieuwe Testament wordt nuchter over deze weg gesproken. Zij moedigen ons aan tot een bewustzijn dat zich losmaakt van de identificatie met het huidige lichaam en dat zich wendt tot de lichtkrachten die uit het innerlijk voortkomen.

In ‘De verhandeling over de opstanding (van Reginus)’ die ook tot de Nag Hammadi vondsten behoort, staat: Niemand hoeft te betwijfelen dat als de zichtbare gestalte dood is, deze niet bewaard wordt, en alleen de levende gestalte die zich daarin bevindt zal opstaan. Wat is dan de opstanding? Het is altijd de openbaring van het opgestane.’

Volgens deze woorden is de onsterfelijke gestalte in ons besloten. Het gaat erom hem de mogelijkheid te bieden zich te manifesteren, zichtbaar te worden. Jezus heeft deze weg voorgeleefd. Hij heeft de levende gestalte die achter zijn sterfelijke lichaam is verborgen, ontwikkeld tot die grootte die hem toekomt. Hij bracht het met de goddelijke geest verbonden zielewezen dat wij geest- zielewezen noemen te voorschijn.

De wonderen en de vele andere vertellingen in de Bijbelse evangeliën getuigen hier beeldend over. Jezus liet de sterfelijke gestalte achter in het nieuw ontstane lichaam. Wij lezen dat het graf, het aardse lichaam, leeg was, wat wil zeggen dat de geest- zielegestalte zich er eindelijk van heeft bevrijd. Daarmee is duidelijk dat al voor de dood van het sterfelijke lichaam een onsterfelijk lichaam moet worden ontwikkeld. Het is niet zo dat, zoals door de eeuwen heen wordt gesteld, het dode lichaam (dat immers sterfelijk is) van Jezus opnieuw werd opgewekt.

En in Filippus lezen we zegt hierover: ‘Zij die zeggen: De heer is eerst gestorven en toen opgestaan, die dwalen.[…] Als iemand zich niet eerst de opstanding verwerft, kan hij niet sterven.’

De leerlingen van Jezus konden hem in zijn hemelse gedaante eerst niet waarnemen. Dit kon alleen Maria Magdalena. De oude lichamelijkheid, de afbeelding, kan met zijn beperkte zintuiglijke organen slechts beperkt waarnemen. De leerlingen van Jezus volgden evenwel ook zijn weg. Zij waren hem trouw gebleven en hadden zich geconcentreerd op innerlijke verandering. Na enige verwarring en onzekerheid konden zij daarom de opgestane ook waarnemen. Het geestelijke lichaam had in hen een bepaald niveau van ontwikkeling bereikt. Een nieuwe gevoeligheid van de zintuiglijke organen was ontwikkeld. De woorden ’ogen heeft u, maar u kunt niet zien’ golden daarom voor de leerlingen ten tijde van de opstanding van Jezus niet meer. In het evangelie van Filippus wordt een en ander met de volgende woorden bevestigd:

‘Het is voor iemand niet mogelijk iets te zien van de dingen die werkelijk bestaan tenzij hij eraan gelijk wordt. Zo gaat het niet met de mens in de wereld: hij ziet de zon zonder een zon te zijn en hij ziet de hemel en de aarde en alle andere dingen zonder deze dingen te zijn. Zo gaat het wel met de plaats van de waarheid. Je zag iets van die plaats en je werd er gelijk aan. Je zag de geest en je werd geest. Je zag Christus en je werd Christus. Je zag de vader en werd tot vader. Daarom zie je hier alles en niet je zelf, maar daar zie je je zelf, en wat je ziet, zul je zijn.’

Met een bewustzijn dat een is met het oude lichaam kan men de opstanding met recht en reden ontkennen. Want deze kan niet vastgesteld worden met de zintuiglijke organen. Het gaat echter om een wakker worden. Het Griekse woord voor opstanding, anastasis, betekent tegelijkertijd ontwaken. Het evangelie van Filippus is oorspronkelijk in het Grieks vastgelegd. Een ontwaken in deze zin kent fasen van groei.

Sterven in het onsterfelijke

 Als kiem is de nieuwe geest-zielestructuur in ons levensstelsel ingebed, net zoals uit een zaadje een grote boom voortkomt. Als deze moet groeien heeft hij voeding nodig en als ‘aarderijk’ moeten wij ons in een toestand brengen waarin die groei mogelijk wordt:

‘De mens voedde zich als de dieren. Maar toen Christus, de volkomen, mens, kwam, bracht hij brood mee uit de hemel, opdat de mens gevoed zou worden met het voedsel van de mens’. En verder staat er: ‘Vlees en (bloed zullen) het rijk (van God) niet erven. Om wat handelt het hier, dat niet geërfd kan worden? En wat zal dan wel geërfd worden? Wel, dat wat van Jezus is en ook zijn bloed. Daarom heeft hij gezegd: ’Wie mijn vlees eet en mijn bloed niet drinkt heeft geen leven in zich’. Wat betekent dit? Zijn vlees is het woord en zijn bloed de heilige geest. Wie dat ontvangen heeft, heeft eten en drinken en is bekleed.’

De voeding en de drank waarover hier wordt gesproken maken het mogelijk dat wij ‘bekleed’ worden. Het begrip ‘kleed’ wijst op het hemelse lichaam. Bepalend is het of het actief wordt. Het is eigenlijk al aanwezig, maar is als dood, net als een afbeelding met dode ogen. Het wil liefdevol en met begrip gestimuleerd worden tot groei, ontwaken. Dat is een gebeurtenis die samenhangt met het oermysterie van de schepping.

De fasen van de groei maken het mogelijk dat de goddelijke andere zijn innerlijke rijkdom waarneemt. Hij komt tot volkomen bewustwording van zijn betekenis. De overwinning van de doodsnatuur geeft hem het inzicht in het leven, het bewustzijn van zijn waarde als geestziel. Wij vergankelijke mensen sterven op deze weg naar het nieuwe wezen. Dat is een dagelijkse gebeurtenis.

Het geeft zekerheid, de vaste grond. Het vormt ‘de grote vogel tussen wiens vleugels wij rusten’. (1) In elke fase van zijn ontwikkeling spiegelt het zich in ons. Het verovert de ruimte die tot nu toe door ons werd ingenomen. Wij ontvangen een glimp van zijn kracht. Daarmee en met een wijsheid die uit het innerlijke proces voortkomt, kunnen wij ons leven in de omstandigheden van deze wereld voortzetten.

Hoe nemen wij het beste de substanties op die worden gekarakteriseerd door ‘woord’ , ‘heilige geest’ of ‘brood’ en ‘wijn? In principe zijn deze in de atmosfeer van onze aarde alom tegenwoordig. Zij wachten erop dat wij ons op hen afstemmen. Dan kunnen wij ze assimileren. Men zou ze met radiogolven kunnen vergelijken en ons met ontvangers die moeten afstemmen op de juiste frequentie. De periode die wij nu zijn binnengegaan geeft ons hiervoor bijzondere mogelijkheden. Het teken Waterman is een ‘luchtteken’. Hoge geestelijke energieën werken, vergeleken met de voorafgegane perioden, makkelijker door in de atmosfeer.

Men zegt dat er een oogst wordt binnengehaald. Er hangt mee samen dat overal op de wereld mysteriewijsheid het bewustzijn van de mensen binnenkomt. Zij moeten de kans krijgen dat te worden wat zij in de kern zijn.

Jezus’ leven staat als lichtend symbool voor de weg en hij heeft hem als ‘informatie’ in de atmosfeer geëtst. Veel mensen zijn hem gevolgd en hebben die informatie krachtiger gemaakt. Deze omvat alle veranderingsprocessen van het aardse lichaam en alle fasen van ontwikkeling van het opstandingslichaam. Alles kan als patroon, als model, opgeroepen worden. Het zal dus in principe voor alle mensen mogelijk, door hun daden, door hun gerichtheid en hun handelen het gewaad te weven van de oorspronkelijk bedoelde ziel.

Een gnostieke gemeenschap die een speciaal lichtveld in stand houdt, kan dan een doorslaggevende hulp zijn. Een dergelijk ‘veld’ biedt bescherming en stimuleert tot het gaan van de weg waarbij een uitzicht wordt geboden op succes te midden van het spectrum van energieën waardoor wij zijn omgeven en waar tegenwerkende krachten een grote rol spelen.

De mens gaat dan die invloed als een nieuwe bezieling ervaren – en hij ontleent er vertrouwen aan, en geestelijk omvatten, wat zoveel meer is dan begrijpen alleen. Met die ruimheid van hart kan hij tegenstellingen overstijgen. Hij zal al die dingen waarmee hij zich tot nu toe identificeerde steeds meer los kunnen laten, ze verliezen gewoon zijn belangstelling. Hij kan het wagen zich op nieuwe manieren te gedragen. Moedig betreedt hij een ‘innerlijke grond’ die zich geleidelijk ontsluit voor zijn bewustzijn. Lichtpuntjes openen nieuwe manieren van zien, gnosis ontstaat en innerlijk weten, zekerheid. Te midden van het spectrum van de oude krachten van onze uiteenlopende talenten ‘kruisigt’ de universele kracht zich in ons. Onze inspanningen ons ermee te vereenzelvigen is voor ons als een kruisiging. Het opgeven van oude aspecten van de wil betekent duisternis. Het vurige spel van de gedachten en verlangens die wij tot nu toe ervoeren, verdwijnen uit het innerlijk. De ruimte wordt donker. Velen hebben gesproken over nachtelijke waken. Die zijn belangrijk want door hen groeit het geloof. En: uit de nacht van het oude stijgt het stralende licht van de nieuwe op.

Te zijner tijd zal het bouwwerk onvermijdelijk opgetrokken zijn. De sluitsteen komt van ‘boven’. De hemelse andere treft zich zelf aan. In het oude lichaam is hij als nieuw aanwezig. Hij is als een veld van Licht dat zich grenzeloos kan uitbreiden maar zich ook weer kan concentreren. Het oude bewustzijn dat zo nauw met het sterfelijke omhulsel verbonden was, lost op in het nieuwe. De Lichtkern gebruikt het oude omhulsel alleen nog maar. Het is nu met recht ‘een werktuig’. Het voorhangsel dat zolang voor het innerlijke heiligdom hing is verscheurd.

In het evangelie van Filippus klinkt de juichkreet: ‘Zij die aan de wereld zijn ontstegen, zijn onvergankelijk, zijn eeuwig.’

uit Pentagram, jaargang 33 nr 3, 2011

Terug