Gnosis en de Gnosticus

11-03-2016 00:00

In hoofdstuk 14 van de Tao Teh King lezen we:

 

'Kijk naar Tao en u ziet het niet; men noemt het kleurloos.

Luister naar Tao en u hoort het niet; men noemt het geluidloos.

Tast naar Tao en u raakt het niet aan; men noemt het onstoffelijk.

Woorden ontbreken om deze drievoudige onbepaaldheid te kenschetsen.'

 

Doordat wij zover van Tao, van de Gnosis, zijn afgedwaald, zijn wij blind en doof voor haar geworden. Door onze val in de materiële wereld raken wij Tao niet meer aan. En als nu een gnosticus ons iets komt vertellen over Tao, dan ontbreken hem de woorden om deze drievoudige onbepaaldheid te kenschetsen.

De Griekse wijsgeer Plato heeft eens een treffend beeld van deze situatie gegeven. In het kort komt de allegorie van de grot van Plato hier op neer:

“Wij mensen zitten van jongs af aan vastgebonden in een grot. Door onze ketenen worden we gedwongen naar de achterwand van de grot te kijken. De ingang van de grot kunnen wij niet zien, omdat we ons hoofd niet kunnen omdraaien. Buiten de grot brandt een vuur dat zijn schijnsel door de ingang naar binnen werpt. Nu worden voor de ingang allerlei voorwerpen voorbij geleid en deze werpen hun schaduwen op de achterwand van de grot. Wij, de gekluisterden, zien deze schaduwbeelden aan voor de werkelijkheid, wij kennen immers geen andere realiteit. Maar zou een van ons zijn ketenen verbreken en zich omdraaien, dan zou hij in plaats van schaduwen de werkelijkheid aanschouwen.”

Plato wilde met deze allegorie aangeven dat de verschijnende wereld, de stoffelijke fenomenen, niet het essentiële, het werkelijke zijn. Het zijn slechts schaduwbeelden: projecties van de werkelijkheid. Maar zolang wij ons aan de schaduwen vastklampen, is het logisch dat ons stoffelijke, langzaam vibrerende bewustzijn, de in trillingsgetal veel hoger zijnde radiaties van Tao niet kan waarnemen. Voor de gnostieke Zon zijn we dus blind.

Een gnosticus – dus een mens die zich uit het rijk der schaduwen bevrijd heeft – wordt gedreven door het verlangen zijn medemensen te helpen. Maar het moge duidelijk zijn dat dit een moeilijke en ondankbare taak is: hij probeert zijn toehoorders iets te vertellen over datgene wat onzichtbaar en onhoorbaar en niet tastbaar is. Althans, voor zijn publiek.

De gnosticus zelf ademt in en leeft uit Tao. Hij neemt de door de oerbron uitgezonden radiaties waar; hij hoort de hemelse muziek. Hij raakt de kracht van Tao aan, d.w.z. hij werkt met deze gnostieke radiaties: hij is een gnostieke magiër. Anders gezegd: zijn vernieuwde bewustzijn is van een geheel andere orde dan het onze.

Toch moet hij ons, zijn publiek, iets bijbrengen over Tao: dat is zijn taak. Daarom zullen zijn uiteenzettingen soms mystiek-symbolisch, een volgende keer intellectueel-filosofisch zijn.

Maar: woorden ontbreken in voldoende mate om deze drievoudige onbepaaldheid te kenschetsen. Daarom zegt Lao Tse:

'Kon Tao uitgezegd worden, het zou de eeuwige Tao niet zijn.' (Tao Teh King, hoofdstuk 1)

Hij bedoelt: men moet de geestelijke Zon ervaren, beleven. Met alleen woorden alleen komt men er niet: wij moeten hart en hoofd, onze gehele ziel, openen voor het Licht van Tao, of voor de Gnosis. Wij moeten onze aardse kluisters verbreken en ons omdraaien, ons wenden tot de Oerbron van Al dat leeft en bestaat.

Toch hebben woorden, uiteenzettingen weldegelijk een taak: zij dienen als richtingaanwijzer, als leidraad. De richting wordt ons dus gewezen, het doel ons verklaard. Maar we zullen zelf moeten lopen, de eerste stap moeten zetten. Want niemand kan een ander mens helpen, indien deze zelf niet het verlangen bezit om uit de duistere grot, uit het rijk der schaduwen bevrijd te worden.

Misschien zal onze eerste stap vergezeld gaan van vele twijfels, want hoe vaag is in de aanvang de gnosis voor ons. Hoe verward zullen misschien onze gedachten zijn aan het prille begin van onze nieuwe jeugd. Maar, zetten wij één stap, dan komt Tao ons twee stappen naderbij.

Want de [Kosmische] Liefde blijft op ons wachten, blijft ons roepen, blijft ons steunen. Ook al weten wij dit niet en wijzen wij haar af…

 

Uit: Licht over Gnosis

 

Terug