De Wachters op de drempel

03-09-2013 00:00

 

DE WACHTERS OP DE DREMPEL

Rudolf Steiner

 

1. de kleine wachter

 

Belangrijke ervaringen bij het binnentreden van de hogere we­relden zijn de ontmoetingen met de 'wachter aan de drempel'. In feite is er niet één, maar zijn er twee wachters, een 'kleine' en een 'grote' 'wachter aan de drempel'. De eerste ontmoet de mens wanneer de verbindingslijnen tussen willen, denken en voelen in zijn ijlere lichamen (het astrale lichaam en het etherlichaam) beginnen op te lossen. Voor de 'grote wachter aan de drempel' komt de mens te staan wanneer het oplossen van die verbindingen plaatsvindt tot in de fysieke delen van het lichaam (eerst en vooral de hersenen).

De 'kleine wachter aan de drempel' is een op zichzelf staand wezen. Het blijft voor de mens onzichtbaar zolang deze het vereiste niveau van ontwikkeling nog niet heeft bereikt. Hier kunnen alleen enkele van zijn meest wezenlijke eigenschappen worden beschreven.

Eerst zal worden gepoogd de ontmoeting van de leerling met de wachter aan de drempel in verhalende vorm weer te geven. Pas door deze ontmoeting merkt de leerling dat zijn denken, voelen en willen zich hebben losgemaakt uit hun wetmatige verbinding.

Een werkelijk schrikwekkend, spookachtig wezen staat voor de leerling. Deze heeft al zijn tegenwoordigheid van geest en het volste vertrouwen in zijn ontwikkelingsweg nodig, die hij zich echter tijdens zijn scholing tot dusver voldoende heeft kunnen eigen maken.

De 'wachter' drukt zijn betekenis ongeveer in de volgende woorden uit:

'Over jou waakten tot nu toe machten die onzicht­baar voor je waren. Zij bewerkstelligden dat gedurende je voorafgaande levenswegen al je goede daden werden beloond en al je slechte daden hun schadelijke gevolgen hadden. Onder hun invloed werd je karakter opgebouwd uit je levenservaringen en uit je gedachten. Zij veroorzaakten jouw lot. Zij bepaalden de mate van vreugde en smart die jou in een van je incarnaties toebedeeld werd, afhankelijk van je gedrag in vroegere incarnaties. Zij heersten over jou in de vorm van de alomvattende wet van het karma. Deze machten zullen je nu ten dele uit hun teugels loslaten. En iets van het werk dat zij aan jou hebben verricht, moet jij nu zelf verrichten. - Je werd tot dusver door menig ongeluk getroffen. Je wist niet waarom? Het was het gevolg van een schadelijke daad in een van je vorige levens. Je vond geluk en vreugde en nam ze voor wat ze waren. Ook zij waren het gevolg van vroegere daden. Je hebt in je karakter menige mooie zijde, menige lelijke vlek. Beide heb je zelf veroorzaakt door eerdere ervaringen en gedachten. Deze kende je tot nu toe niet; je nam alleen de gevolgen waar. Maar zij, de karmische machten, zagen al je voorafgaande levensdaden, je meest verborgen gedachten en gevoelens. En daaruit hebben zij bepaald hoe je nu bent en hoe je nu leeft.

Voortaan echter zullen alle goede en alle kwalijke kanten van je eerdere levens ook voor jezelf zichtbaar zijn. Tot nu toe waren zij met jouw eigen wezen verweven, zij waren in je en je kon ze niet zien, zoals je fysiek je eigen hersenen niet kunt zien. Maar nu maken zij zich van je los, ze treden uit je persoonlijk­heid naar buiten. Ze nemen een zelfstandige gestalte aan, die je kunt zien zoals je de stenen en planten om je heen kunt zien. En dat wezen, dat zich een lichaam heeft gevormd uit al je edele en onedele activiteiten: dat ben ik zelf. Mijn spookachtige gestalte is geweven uit het contoboek van jouw leven.

Onzichtbaar heb jij mij tot dusver in je gedragen. Maar het was heilzaam voor je dat dit zo was. Want daardoor werkte de wijsheid van jouw verborgen lot tot nu toe ook aan het uitwissen van de lelijke vlekken in mijn gestalte. Maar nu ik buiten je getreden ben, is ook deze verborgen wijsheid van je geweken. Zij zal zich verder niet meer om je bekommeren. Zij zal het werk nu in je eigen handen leggen. Ik moet een innerlijk volmaakt en heerlijk we­zen worden, wil ik niet te gronde gaan. Zou dat laatste gebeu­ren, dan zou ik met mijzelf ook jou omlaag trekken naar een donkere wereld van verderf. - Jouw eigen wijsheid moet nu, om dat te voorkomen, zo groot zijn dat zij de taak van die verborgen wijsheid die nu van je geweken is, over kan nemen. ­

Zodra jij mijn drempel hebt overschreden, zal ik geen ogenblik meer als voor jou zichtbare gestalte van je zijde wijken. En wanneer jij voortaan iets doet of denkt dat onjuist is, zul je onmiddellijk je schuld als een lelijke, demonische misvorming aan mijn gestalte waarnemen. Pas wanneer jij al je vroegere onjuiste daden hebt goedgemaakt en je zo hebt gelouterd dat het je volstrekt onmogelijk is verder kwaad te doen, zal mijn wezen herschapen zijn in stralende schoonheid. En dan zal ik mij tot heil van je verdere werken weer met jou tot één wezen kunnen verenigen.

Mijn drempel is echter opgetrokken uit ieder gevoel van vrees dat nog in je is, iedere vorm van schroom jegens de kracht die nodig is om de volle verantwoordelijkheid voor al je doen en denken zelf op je te nemen. Zolang je nog een spoor van vrees voelt om zelf leiding te geven aan je lot, zolang is deze drempel nog niet afgebouwd. Zolang er nog een enkele bouwsteen aan ontbreekt, zou je als betoverd bij deze drempel moeten blijven staan of struikelen. Probeer deze drempel niet eerder te over­schrijden dan wanneer je vrij bent van alle angst en bereid tot het nemen van de hoogste verantwoordelijkheid.

Tot nu toe trad ik alleen buiten je wanneer de dood je uit een aardse levensloop wegriep. Maar ook dan was mijn gestalte voor jou versluierd. Alleen de lotsmachten die over je heersten zagen mij en konden, naar de maatstaf van mijn uiterlijk, in de tijd tussen de dood en een nieuwe geboorte krachten en vermo­gens in je ontwikkelen, opdat je in een volgend leven op aarde aan de verfraaiing van mijn gestalte kon werken, ten dienste van je verdere ontwikkeling. Ik was het ook wiens onvolmaaktheid de machten van het lot steeds weer dwong jou in een nieuwe belichaming op aarde terug te brengen. Stierf je, dan trad ik naar voren; en omwille van mij bepaalden de bestuurders van het karma jouw wedergeboorte. Alleen als jij mij door steeds nieuwe levens op deze wijze onbewust tot volledige volmaaktheid had gebracht, zou je niet meer aan de doodsmachten zijn overgeleverd; dan had jij je geheel met mij verenigd en zou je in eenheid met mij tot de onsterfelijkheid zijn overgegaan.

Zo sta ik nu zichtbaar voor je, zoals ik steeds onzichtbaar in je stervensuur naast je stond. Als je mijn drempel overschreden hebt, betreed je de rijken die je vroeger pas na de fysieke dood betrad. Je betreedt ze bij vol bewustzijn en je zult voortaan, terwijl je uiterlijk zichtbaar op aarde vertoeft, tegelijk ook ver­toeven in het rijk van de dood, maar dat is het rijk van het eeuwige leven. Ik ben werkelijk ook de engel des doods; maar zie, ik ben tegelijk de brenger van een onuitputtelijk hoger leven. Levend in het lichaam zul je door mij sterven, om je wedergeboorte tot een onvergankelijk bestaan te beleven.

Het rijk dat jij nu betreedt, zal je bekend maken met wezens van bovenzinnelijke aard. Diepe vervulling zal jou in dit rijk ten deel vallen. Maar de eerste kennismaking met deze wereld moet ikzelf zijn, ik die door jou ben geschapen. Vroeger leefde ik van jouw leven; maar nu ben ik door jou ontwaakt tot een eigen bestaan en sta ik voor jou als een zichtbaar richtsnoer voor je toekomstige daden, wellicht ook als een altijddurend verwijt. Jij kon mij scheppen; maar daarmee heb je tegelijk ook de plicht op je genomen mij te herscheppen.'

Wat hier verhalenderwijs is aangeduid, moet men zich niet voorstellen als iets symbolisch, maar als een in de hoogste zin reële ervaring van de leerling.

De wachter moet hem waarschuwen vooral niet verder te gaan wanneer hij niet de innerlijke kracht voelt om aan de eisen die in bovenstaande toespraak zijn vervat te voldoen. Hoe ver­ schrikkelijk de gestalte van de wachter ook is, zij is toch slechts het resultaat van het eigen voorafgaande leven; zij is slechts het eigen karakter van de leerling, dat nu tot een zelfstandig leven buiten hem is gewekt. En die verzelfstandiging vindt plaats wanneer de wil, het denken en het gevoel zich van elkaar losmaken. - Alleen dat is al een ervaring van indrukwekkende bete­kenis wanneer voor de eerste keer wordt gevoeld dat men zelf een geestelijk wezen tot leven heeft gewekt. - Het doel van de voorbereiding die de leerling heeft ondergaan, is nu dat hij deze afschrikwekkende aanblik zonder enige vorm van angst kan verdragen en op het moment van de ontmoeting zijn krachten dusdanig versterkt weet dat hij zijn verantwoordelijkheid voor het herscheppen van de 'wachter' met vol bewustzijn op zich kan nemen.

Heeft de leerling de ontmoeting met de 'wachter aan de drempel' met goed gevolg doorstaan, dan betekent dit onder meer dat de eerstvolgende fysieke dood voor hem een heel andere gebeurtenis wordt dan de dood vroeger was. Hij beleeft zijn sterven bewust en legt het fysieke lichaam af zoals wij een kledingstuk uitdoen dat versleten is of wellicht door een scheur plotseling onbruikbaar is geworden. Zijn fysieke dood is dan alleen voor de anderen, die hun leven met hem delen en die in hun waarnemingen nog beperkt zijn tot de zintuiglijke wereld, een gebeurtenis van gewicht. Voor hen 'sterft' de leerling. Voor hemzelf verandert er niets van betekenis in zijn hele omgeving. De hele bovenzinnelijke wereld die hij nu is binnengegaan, was voor zijn dood al voor hem aanwezig en dezelfde wereld zal ook na zijn dood voor hem aanwezig zijn.

 

2. de grote wachter

Zo verschijnt de eerste 'wachter aan de drempel' als het evenbeeld van de mens in zijn dubbele natuur, gemengd uit vergankelijke en onvergankelijke elementen. En duidelijk is aan de 'wachter' te zien wat er nog ontbreekt voordat de verheven lichtgestalte is bereikt die weer de zuivere geestelijke wereld kan bewonen.

De mate waarin een mens nog in de fysiek-zintuiglijke wereld is verstrikt, wordt hem door de 'wachter aan de drempel' aanschouwelijk gemaakt. Dit verstrikt zijn manifesteert zich allereerst in het bestaan van instincten, driften, begeerten, egoïstische wensen, in alle vormen van eigenbelang enzovoort. Verder komt het tot uitdrukking in het gegeven dat hij tot een ras, een volk enzovoort behoort. Want volkeren en rassen zijn enkel verschillende ontwikkelingsstadia op weg naar een zuivere mensheid. Hoe volmaakter de representanten van een ras of volk de zuivere, ideale mens tot uitdrukking brengen, hoe meer zij zich van het fysiek vergankelijke hebben opgewerkt tot het bovenzinnelijk onvergankelijke, des te hoger dat ras of volk staat. De ontwikkeling van de mens via zijn incarnaties in steeds hogere vormen van volkeren en rassen is daarom een bevrijdingsproces. Uiteindelijk moet de mens in zijn harmoni­sche volmaaktheid verschijnen. - Op soortgelijke wijze is de doorgang door steeds zuiverder morele en religieuze voorstellingswijzen een proces van vervolmaking. Want ieder moreel niveau omvat nog de zucht naar het vergankelijke naast de idealistische kiemen voor de toekomst.

Nu manifesteert zich in de 'wachter aan de drempel' alleen het resultaat van de verleden tijd. En van de kiemen voor de toekomst is alleen aanwezig wat in dat verleden is geweven. Maar in de toekomstige bovenzinnelijke wereld moet de mens alles meebrengen wat hij uit de zintuiglijke wereld kan winnen. Zou hij niet meer willen meenemen dan wat vanuit het verleden in zijn tegenbeeld is geweven, dan zou hij zijn aardse opdracht maar ten dele vervullen. Daarom voegt zich bij de 'kleine wachter aan de drempel' na enige tijd de grote wachter. Wederom zal in verhalende vorm worden weergegeven wat zich in de ont­moeting met deze tweede 'wachter aan de drempel' afspeelt.

Nadat de mens heeft ingezien waar hij zich van moet bevrijden, treedt hem een verheven lichtgestalte tegemoet. Het is moeilijk de schoonheid van die gestalte met de woorden van onze taal te beschrijven. - Deze ontmoeting vindt plaats wanneer de organen van denken, voelen en willen ook in het fysieke lichaam zodanig van elkaar zijn losgeraakt dat hun onderlinge relaties niet meer door henzelf worden geregeld maar door het hogere bewustzijn, dat zich nu volledig onafhankelijk heeft gemaakt van de fysieke omstandigheden. De organen van het denken, voelen en willen zijn dan werktuigen geworden die door de menselijke ziel geheel en al vanuit bovenzinnelijke regionen worden beheerst. - Tot deze ziel, die van alle zintuiglijke banden is bevrijd, wendt zich nu de tweede 'wachter aan de drempel', die ongeveer als volgt spreekt.

'Je hebt je losgemaakt uit de zintuiglijke wereld. Je hebt het recht verworven de bovenzinnelijke wereld jouw thuis te noemen. Van hieruit kun je nu werkzaam zijn. Voor jezelf heb je je fysieke natuur in haar huidige vorm niet meer nodig. Als je je alleen het vermogen wilde verwerven om in deze bovenzinnelijke wereld te wonen, hoefde je niet meer terug te keren naar de zintuiglijke wereld. Maar zie naar mij. Zie, hoe onmetelijk verheven ik ben boven alles wat je nu al van jezelf hebt gemaakt. Je bent tot je huidige niveau van volmaaktheid gekomen door de vermogens die je in de zintuiglijke wereld kon ontwikkelen zolang je nog op die wereld was aangewezen. Maar nu moet voor jou een tijd beginnen waarin jouw bevrijde krachten op hun beurt aan deze zintuiglijke wereld werken.

Tot dusver heb je alleen jezelf verlost, nu kun je, zelfbevrijd, al je lotgenoten in de zintuiglijke wereld mede bevrijden. Tot nu toe was je stre­ven gericht op jou alleen; voeg je nu in het geheel, opdat je niet alleen jezelf meeneemt naar de bovenzinnelijke wereld, maar ook al het andere dat in de zintuiglijke wereld bestaat. Eens zul je je kunnen verenigen met mijn gestalte; maar ik kan niet zalig zijn zolang er nog onzaligen zijn! Niettemin zou je, als bevrijde eenling, nu al het rijk van het bovenzinnelijke mogen betreden. Maar dan zou je moeten neerzien naar de nog niet verloste wezens van de zintuiglijke wereld. En dan zou je jouw lot hebben losgemaakt van het hunne. Maar jullie zijn allen met elkaar verbonden.

Jullie allen moesten afdalen naar de zintuiglijke wereld om daaruit de krachten te putten voor een hogere wereld. Zou jij je van hen afscheiden, dan zou je de krachten misbruiken die je toch alleen in gemeenschap met hen hebt kunnen ontwikkelen. Zouden zij niet zijn afgedaald, dan had jij het ook niet gekund; zonder hen zouden jou de krachten ont­breken voor je bovenzinnelijk bestaan. Je moet deze krachten die je je met hen hebt verworven, ook met hen delen. Daarom ontzeg ik je de toegang tot de hoogste gebieden van de bovenzinnelijke wereld zolang je niet al je verworven krachten hebt gebruikt om de wereld waartoe je behoort te verlossen.

Met wat je al bereikt hebt, kun je vertoeven in de lagere gebieden van de bovenzinnelijke wereld, maar voor de poort naar de hogere gebieden sta ik "als de engel met het vurige zwaard voor het paradijs", en ik ontzeg jou de toegang zolang jij nog krachten hebt die ongebruikt zijn gebleven in de zintuiglijke wereld. En wil jij de jouwe niet gebruiken, dan zullen er anderen komen die hun krachten gebruiken; dan zal een hoge bovenzinnelijke wereld alle vruchten van de zintuiglijke in zich opnemen; maar jou zal de bodem ontnomen zijn waarmee je was vergroeid. De gelouterde wereld zal zich boven jou uit ontwikkelen. Jij zult ervan uitgesloten zijn. Zo is jouw pad het zwarte, degenen echter van wie jij je hebt afgescheiden gaan het witte pad.'

Zo kondigt de 'grote wachter aan de drempel' zich aan, spoe­dig nadat de ontmoeting met de eerste wachter heeft plaatsgevonden. De ingewijde weet echter heel nauwkeurig wat hem te wachten staat wanneer hij de verlokkingen van een voortijdig verblijf in de bovenzinnelijke wereld volgt. Een onbeschrijflijke glans straalt van de tweede wachter aan de drempel uit; de vereniging met hem staat als een ver doel voor de schouwende ziel. Maar evenzeer is er de zekerheid dat deze vereniging pas mogelijk wordt wanneer de ingewijde alle krachten die hem uit deze wereld zijn toegevloeid, ook heeft aangewend in dienst van de bevrijding en verlossing van deze wereld.

Besluit hij te doen wat de verheven lichtgestalte vraagt, dan zal hij kunnen bijdra­gen aan de bevrijding van het mensengeslacht. Hij offert zijn gaven op het altaar van de mensheid. Kiest hij voor zijn eigen voortijdige verheffing in de bovenzinnelijke wereld, dan neemt de stroom van de mensheid haar loop zonder hem. Voor zichzelf kan hij na zijn bevrijding uit de zintuiglijke wereld geen nieuwe krachten meer winnen. Stelt hij zijn inspanningen toch in haar dienst, dan aanvaardt hij dat hij uit de plaats van zijn verdere werkzaamheid niets meer voor zichzelf kan putten.

Het is zeker niet vanzelfsprekend dat de mens het witte pad zal kiezen wanneer hij zo voor de keuze wordt gesteld. Dat hangt er namelijk helemaal van af of hij ten tijde van deze keuze zo gelouterd is dat geen enkele vorm van egoïsme hem ontvankelijk maakt voor de verlokkingen van de gelukzaligheid. Want die verlokkingen zijn de grootst denkbare. En aan de andere zijde zijn eigenlijk helemaal geen bijzondere verlokkingen te vinden. Daar is niets dat het egoïsme aanspreekt. Wat de mens in de hogere regionen van de bovenzinnelijke wereld zal ont­vangen, is niets dat naar hem toekomt maar iets dat van hem uitgaat: de liefde voor de wereld waartoe hij behoort. Van alles wat het egoïsme verlangt, wordt namelijk op het zwarte pad niets ontbeerd.

Integendeel: de vruchten van dit pad zijn juist de volmaaktste bevrediging van het egoïsme. En wil iemand de gelukzaligheid alleen voor zichzelf, dan zal hij heel zeker dit zwarte pad bewandelen, want dit is wat hij zoekt. - Daarom mag niemand van de occultisten van het witte pad verwachten dat zij hem aanwijzingen geven voor de ontwikkeling van zijn eigen egoïstische ik. Voor het zielenheil van de enkeling hebben zij niet de minste interesse. Dat mag ieder voor zichzelf zien te bereiken. Die ontwikkeling te bespoedigen is niet de taak van de witte occultisten. Hun streven is enkel de ontwikkeling en bevrijding van alle wezens die mensen zijn en lotgenoten van de mens.

Daarom geven zij alleen aan hoe de mens zijn krachten kan ontwikkelen om mee te werken aan deze taak. Daarom stellen zij onzelfzuchtige toewijding en offerbereidheid boven alle andere eigenschappen. Zij wijzen niemand bij voorbaat af, want ook de grootste egoïst kan zich louteren. Maar wie alleen voor zichzelf iets zoekt, zal zolang hij dat doet niets bij de occultisten vinden. Zelfs als dezen hem hun hulp niet onthouden, is hij het, de zoekende, die zich aan de vruchten van de hulp onttrekt. Wie daarom werkelijk de aanwijzingen van goe­de leermeesters volgt, zal na het overschrijden van de drempel begrijpen wat de grote wachter van hem vraagt; wie hun aan­wijzingen niet volgt, hoeft ook niet te verwachten dat hij ooit door die leermeesters tot de drempel zal komen.

Hun aanwij­zingen leiden ten goede of zij leiden tot helemaal niets. Want de weg te wijzen naar egoïstisch geluk en een leven in de bovenzin­nelijke wereld zonder meer valt buiten hun taak. Deze is van meet af aan zo gericht dat de leerling verre wordt gehouden van de bovenzinnelijke wereld totdat hij die met de wil tot toegewijde medewerking betreedt.

 

 

Terug